Kies de beste glasvezelkabel voor een snel, stabiel en toekomstvast netwerk

Ontdek hoe je met de juiste glasvezelkabel een sneller, stabieler en toekomstvast netwerk bouwt. Je leert het verschil tussen singlemode en multimode, welke connectoren (LC/SC, APC/UPC) en kabeltypes (LSZH, binnen/buiten) je kiest, en waar je op let bij buigradius en installatie. Met duidelijke uitleg over linkbudget, FTTH/FTTO/backbone en praktische testtips (OTDR, VFL) maak je zonder gedoe de beste keuze.

Wat is een glasvezelkabel en hoe werkt die?

Wat is een glasvezelkabel en hoe werkt die?

Een glasvezelkabel is een kabel vol piepkleine glazen vezels die data met licht verstuurt in plaats van met elektrische signalen. In de kern van zo’n vezel loopt het licht, daaromheen zit een laag met een iets andere brekingsindex die het licht als het ware terug de kern in spiegelt. Dat heet totale interne reflectie, en daardoor kan een signaal over grote afstanden reizen met heel weinig verlies (demping). De kern en mantel worden beschermd door coatings en een buitenmantel die de vezel bestand maakt tegen buigen, trekken en vocht. Het licht komt uit een laser of led en knippert razendsnel aan en uit om bits te vormen. Er zijn grofweg twee soorten: singlemode met een hele kleine kern voor lange afstanden en extreem hoge snelheden, en multimode met een wat grotere kern voor kortere trajecten in bijvoorbeeld kantoren en datacenters.

Veelgebruikte lichtkleuren (golflengtes) zijn 1310 en 1550 nm, gekozen omdat glas daar het minst dempt. Vergeleken met koper is glasvezel ongevoelig voor elektromagnetische storingen, veiliger tegen afluisteren en biedt het veel meer bandbreedte. Aan de uiteinden maak je verbinding via connectoren of lassen, zodat je apparatuur zoals een modem, media converter of switch het licht kan zenden en ontvangen. Zo krijg je stabiel internet, tv en telefonie over puur licht.

Data met licht: totale interne reflectie in het kort

In een glasvezel vervoert je verbinding data als lichtpulsen door een glazen kern, omgeven door een laag met een iets lagere brekingsindex (de cladding). Door dat kleine verschil blijft het licht in de kern “gevangen”: als het onder een kleine hoek tegen de grens botst, kaatst het volledig terug. Dat heet totale interne reflectie en het werkt als een perfecte spiegel die het licht duizenden keren laat stuiteren zonder noemenswaardig verlies.

Zo kunnen je bits kilometers ver reizen. Buig je de kabel te scherp, dan overschrijdt het licht de kritische hoek en lekt er energie weg: dat geeft demping. Singlemode geleidt één lichtpad en is daardoor geschikt voor lange afstanden, terwijl multimode meerdere paden heeft en op korte trajecten uitkomst biedt. Dankzij deze guiding blijft je signaal snel, stabiel en storingsvrij.

Opbouw: kern, cladding en mantel

Een glasvezelkabel is gelaagd opgebouwd zodat je lichtsignaal veilig en efficiënt door de vezel reist. Middenin zit de kern waar het licht loopt: bij singlemode is die ongeveer 9 micrometer, bij multimode 50 of 62,5 micrometer. Daaromheen zit de cladding van 125 micrometer met een iets andere brekingsindex, die voor totale interne reflectie zorgt. Direct op het glas zit een primaire coating van circa 250 micrometer die het glas beschermt tegen microbuigingen.

In een kabel vind je verder een buffer of tight coating, trekontlasting met aramidevezels (vaak Kevlar) en soms waterblokkerende gel of tape, zodat vocht geen kans krijgt. De buitenmantel (bijv. LSZH voor binnen, UV- en knaagdierbestendig voor buiten) beschermt tegen slijtage en weersinvloeden. Respecteer altijd de minimale buigradius en trekbelasting om extra demping en breuk te voorkomen.

[TIP] Tip: Niet te krap buigen; houd minstens 10× de kabeldiameter aan.

Typen glasvezel en connectoren

Typen glasvezel en connectoren

Onderstaande vergelijking zet de belangrijkste typen glasvezel.kabel en connectoren naast elkaar, met typische prestaties en geschikte toepassingen. Handig als snelle keuzehulp bij ontwerp en inkoop.

Item Kern/optiek Afstand & snelheid (typisch) Gebruik/connectoren
Singlemode OS2 9 µm kern (G.652.D); 1310/1550 nm; demping 0,4 dB/km @1310 nm, 0,3 dB/km @1550 nm 1G/10G tot 10 km (LR) en ~40 km (ER); 100G tot 10 km (LR4), >40 km met DWDM/EDFA Backbone, FTTH/FTTO; LC/SC; vaak APC in PON i.v.m. reflectie
Multimode OM3/OM4/OM5 50 µm kern; 850 nm VCSEL; bandbreedte: OM3 2000 MHz·km, OM4 4700 MHz·km; OM5 wideband 850-950 nm 10GBASE-SR: OM3 300 m, OM4/OM5 400 m; 40/100G SR4: OM3 100 m, OM4/OM5 150 m; OM5 ondersteunt SWDM (duplex) tot ~150 m bij 40/100G Korte gebouw-/datacenterlinks; LC duplex of MPO/MTP voor parallel optics
Binnenkabel (tight-buffer, LSZH) Tight-buffered 900 µm; LSZH mantel, vlamvertragend; eenvoudig te termineren n.v.t. – prestatie volgt gekozen vezel (OS2 of OMx) Binneninstallaties, patchkabels/pigtails; LC/SC; let op minimale buigradius
Buitenkabel (loose-tube, duct) Loose-tube met gel of dry water blocking; HDPE mantel; microduct-blasbaar of direct burial n.v.t. – prestatie volgt gekozen vezel (OS2 of OMx) Tracés buiten, gevel/grond; afmonteren in closures/patchpanelen; LC/SC na afwerking
Connectoren & afwerking (SC/LC, APC vs UPC, polariteit) SC 2,5 mm ferrule; LC 1,25 mm; UPC vlakpolijst; APC 8° schuin (groen) Insertion loss typ. 0,2-0,3 dB per paar; return loss: UPC 50 dB, APC 60 dB (minder reflectie) LC compact in datacenters; SC veel in FTTH; APC aanbevolen voor PON/OS2; duplex A-B polariteit correct houden

Samengevat: OS2 is voor lange afstanden en PON/backbone, OM3/OM4/OM5 voor korte, snelle datacenterlinks; kies binnen/buitenmantel passend bij de omgeving en gebruik LC/SC met de juiste polish (APC waar reflectie telt) en correcte polariteit.

Als je glasvezel kiest, kom je grofweg twee soorten tegen: singlemode (OS2) en multimode (OM3/OM4/OM5). Singlemode heeft een piepkleine kern en stuurt één lichtpad, ideaal voor lange afstanden en hoge snelheden tot ver voorbij 100G, bijvoorbeeld bij FTTH en XGS-PON (passive optical network voor gigabit+ internet). Multimode heeft een grotere kern, werkt met 850 nm licht en is perfect voor korte trajecten in gebouwen en datacenters; OM4 en OM5 halen 10/40/100G over tientallen tot honderden meters. Voor installatiegemak zie je vaak buigvriendelijke vezels zoals G.657A1/A2, terwijl G.

652.D de klassieke standaard is. Aan de uiteinden koppel je met connectoren: LC is compact en populair op switches en SFP-modules, SC kom je veel tegen bij FTTH. Let op de polijsting: UPC (blauw, vlak) voor algemene patchverbindingen, APC (groen, schuin) voor zeer lage reflectie in PON en meetopstellingen. Voor hoge dichtheid gebruik je MPO/MTP-connectoren met 12/24/32 vezels; hierbij is polariteit (A/B/C) en gender belangrijk om zender en ontvanger goed te matchen. Kies uiteindelijk op basis van afstand, gewenste snelheid, apparatuur en omgeving (LSZH binnen, UV/PE buiten).

Singlemode vs multimode (OS2 vs OM3/OM4/OM5)

Bij singlemode (OS2) loopt je signaal door één lichtpad in een kern van ongeveer 9 micrometer. Dat geeft minimale dispersie en superlage demping, ideaal voor kilometerslange verbindingen en snelheden tot ver voorbij 100G bij 1310 of 1550 nm. Multimode (OM3/OM4/OM5) gebruikt een grotere kern van 50 micrometer waardoor meerdere lichtpaden ontstaan; dat is betaalbaar en handig voor korte afstanden in gebouwen en datacenters, meestal bij 850 nm met VCSEL-lasers.

Denk aan 10G tot circa 300 m op OM3 en 400 m op OM4, terwijl OM5 met wideband-multimode SWDM extra speelruimte biedt over 850-950 nm. Kies singlemode als je toekomstvast wilt schalen of afstanden onvoorspelbaar zijn; kies multimode als je veel poorten dicht bij elkaar hebt en transceivers scherp geprijsd moeten blijven.

Binnen- en buitenkabels (tight-buffer, loose-tube, LSZH, duct)

Voor binnengebruik kies je vaak een tight-buffer kabel: elke vezel heeft een dikke bufferlaag, waardoor je makkelijk kunt afmonteren en flexibel kunt trekken door kabelgoten. Binnenkabels hebben meestal een LSZH-mantel (Low Smoke Zero Halogen), zodat er bij brand weinig rook en geen corrosieve gassen vrijkomen. Voor buiten zijn loose-tube kabels juist ideaal: de vezels liggen los in buisjes met gel of waterblokkerende tape, wat bescherming geeft tegen vocht, temperatuurwisselingen en trekbelasting.

Duct-kabels zijn ontwikkeld om te blazen of te trekken in (micro)ducts, met een gladde, vaak HDPE-mantel voor lage wrijving en hoge drukbestendigheid. Let bij je keuze op vlamclassificatie, UV-bestendigheid, knaagdier- en vochtbescherming, buigradius en de manier van installatie, zodat je kabel jarenlang probleemloos presteert.

Connectoren en afwerking (SC/LC, APC vs UPC, polariteit)

SC en LC zijn de meest gebruikte connectoren: SC is groter met een 2,5 mm ferrule en klikt vast, LC is compacter met 1,25 mm ferrule en past perfect op SFP-poorten. De polijsting bepaalt de reflectie: UPC heeft een vlakke, blauwe afwerking met lage terugkaatsing, APC is groen en 8 graden schuin gepolijst voor ultralage reflectie, ideaal voor PON en langere trajecten.

Meng APC en UPC nooit, want dat geeft extra verlies. Let ook op polariteit: bij duplexkabels hoort zender op ontvanger via A-B, niet A-A. Bij MPO/MTP spelen type A/B/C en gender (pinnen) mee om de vezelvolgorde goed te houden. Reinig altijd de eindvlakken; een stofje kan je demping en signaalkwaliteit direct verpesten.

[TIP] Tip: Kies OS2 voor lange afstanden; SC/APC minimaliseert reflecties.

Toepassingen en keuzehulp

Toepassingen en keuzehulp

Kies de juiste glasvezel op basis van toepassing, afstand/snelheid en het gewenste groeipad. Onderstaande punten helpen je snel te bepalen wat je nodig hebt.

  • FTTH, FTTO en backbone: wat past bij je?
    – FTTH (thuis/MDU): kies PON (GPON/XGS-PON) voor veel aansluitingen per vezel of point-to-point voor maximale bandbreedte per klant; gebruik bij voorkeur APC-connectoren.
    – FTTO (kantoor/WiFi-backbone): multimode is vaak voordelig tot enkele honderden meters binnen één gebouw; singlemode is slim voor stijg- en gebouw-backbones of als je later wilt opschalen.
    – Datacenter/campus/backbone: meestal OS2-singlemode voor langere afstanden en schaal; binnen kies je LSZH en kleine buigradius (G.657), buiten UV-bestendig en waterblokkerend, eventueel knaagdierbestendig – idealiter gelegd in een duct. Bepaal per traject: voorgeconfectioneerd (snel) of lassen (flexibel/groot aantal vezels).
  • Linkbudget: snelheid, afstand en demping
    – Koppel snelheid aan afstand: multimode (OM3/OM4/OM5) voor korte tot middellange trajecten; singlemode (OS2) voor kilometers en hogere snelheden.
    – Kies bijpassende optics/transceivers (bijv. SR voor multimode, LR/ER/ZR voor singlemode) en tel alle verliezen op: kabeldemping + connectoren + lassen + veiligheidsmarge; vergelijk dit met de spec van je optics.
    – Beperk extra verlies: respecteer buigradius/trekbelasting, gebruik schone en onbeschadigde connectoren, en minimaliseer onnodige koppelingen.
  • Toekomstbestendigheid: XGS-PON en 10/25/40/100G
    – Twijfel je? Leg OS2-singlemode aan: daarmee kun je later eenvoudig opschalen naar XGS-PON of 10/25/40/100G door alleen optics te wisselen.
    – Houd connectorstrategie consistent (LC gangbaar; APC voor PON, UPC veel bij Ethernet) en voorzie voldoende vezelreserves/patchpanel-ruimte.
    – Kies bij strakke bochten voor buigongevoelige vezel (G.657.A1/A2) en leg waar mogelijk extra microducts zodat je later makkelijk kunt bijblazen.

Begin bij de toepassing, check daarna het linkbudget en kies vervolgens kabeltype, afwerking en optics. Zo bouw je een stabiele verbinding die vandaag presteert en morgen probleemloos meegroeit.

FTTH, FTTO en backbone: wat past bij je?

FTTH (Fiber to the Home) is ideaal als je thuis of in een klein kantoor een enkele aansluiting wilt met hoge, vaak symmetrische snelheden en lage latency. Meestal loopt dit via GPON of XGS-PON, waarbij je de glasvezel deelt via een splitter maar toch ruim voldoende bandbreedte hebt voor internet, tv en gaming. FTTO (Fiber to the Office) gebruik je als je in een gebouw veel werkplekken of accesspoints wilt verbinden met voorspelbare prestaties en centrale controle; vaak kies je dan point-to-point Ethernet en singlemode OS2 voor schaalbaarheid.

De backbone is je ruggengraat tussen verdiepingen, gebouwen of datacenters, waar je aggregatie, lange afstanden en redundantie regelt, eventueel met dark fiber of golflengtemultiplex (CWDM/DWDM). Maak je keuze op basis van afstand, capaciteit, beheerwensen en groeipad; twijfel je, dan is singlemode het meest toekomstvast.

Linkbudget: snelheid, afstand en demping

Je linkbudget laat zien of je optische verbinding genoeg speelruimte heeft. Reken zo: zendvermogen (in dBm) minus alle verliezen (in dB) moet hoger zijn dan de ontvangergevoeligheid. Verliezen komen van de vezel zelf (bij singlemode ongeveer 0,2 dB/km op 1550 nm), plus connectors, lassen en bochten. Hogere snelheden vragen meestal strengere marges en kortere afstanden door extra dispersie.

Neem altijd ontwerpmarge (bijv. 3 dB) voor veroudering, temperatuur en vuil. Voorbeeld: je zender is -2 dBm en je ontvanger kan tot -12 dBm; budget = 10 dB. Met 10 km vezel (2 dB), vier connectors à 0,3 dB (1,2 dB) en vier lassen à 0,05 dB (0,2 dB) plus 3 dB marge kom je op 6,4 dB verlies. Je zit dus veilig binnen het budget.

Toekomstbestendigheid: XGS-PON en 10/25/40/100G

Als je vooruit wilt plannen, kies je voor een glasvezelontwerp dat moeiteloos meegroeit. XGS-PON levert 10 Gbit/s symmetrisch over hetzelfde passieve netwerk als GPON, vaak zelfs naast elkaar op andere golflengtes, zodat je stap voor stap kunt upgraden zonder nieuwe kabels. Singlemode OS2 met buigvriendelijke G.657A1/A2 vezel is de veilige basis; gebruik bij PON liefst APC-connectoren voor ultralage reflectie.

Voor point-to-point Ethernet schaal je met transceivers: 10G vandaag, 25G of 100G morgen, zonder de vezel te vervangen. In gebouwen kun je met OM4/OM5 korte afstanden aan, maar wil je maximale speelruimte en afstanden, ga dan direct voor singlemode. Reserveer extra vezels, kies hoge-dichtheid patching (LC of MPO/MTP) en houd ducts vrij, zodat je later simpel sneller kunt gaan.

[TIP] Tip: Kies singlemode voor lange afstanden, multimode voor korte, budgetvriendelijke verbindingen.

Installatie, testen en veelgemaakte fouten

Installatie, testen en veelgemaakte fouten

Een glasvezelinstallatie begint bij mechanische zorg: leg kabels in ruime bochten, respecteer de opgegeven buigradius, beperk trekbelasting door aan de aramidevezels te trekken en bescherm de kabel in buis of goot tegen knikken en knellen. Werk vezels af in een patchpaneel of wanddoos, las pigtails met een fusielasmachine en zorg voor nette strain relief en labeling. Houd eindvlakken stof- en vetvrij; altijd inspecteren, reinigen, inspecteren en pas dan koppelen. Test na oplevering met een lichtbron en powermeter op verlies en polariteit, gebruik een VFL om breuken en verkeerde mapping te spotten en zet een OTDR in om lassen, connectoren en events over de hele route te beoordelen.

Veelgemaakte fouten zijn te strakke tie-wraps, te krappe bochten, mixen van APC en UPC, LC en SC door elkaar zonder adapters, verkeerde transceivers (SM vs MM), Tx/Rx omgewisseld, vervuilde ferrules en geen marge in je linkbudget. Documenteer routes, meetwaarden en serienummers, laat voldoende slack achter voor service en denk aan veiligheid: kijk nooit in een actieve vezel, infrarood zie je niet. Met goede planning, nauwkeurig afmonteren en objectieve metingen krijg je een stabiele verbinding die lang mee kan en eenvoudig op te schalen is.

Aanleggen: buigradius, trekbelasting en bescherming

Bij het aanleggen van glasvezel draait alles om mechanische rust. Houd de buigradius royaal: als vuistregel minstens 10× de kabeldiameter in de eindsituatie en 15-20× tijdens het trekken, zodat je geen extra demping of microbreuken veroorzaakt. Trek nooit aan de mantel zelf, maar aan de aramide trekdraden en gebruik een trekkous met wartel om torsie te voorkomen; overschrijd de maximale trekbelasting uit de datasheet niet.

Leid de kabel door een (micro)duct of buis, gebruik glijmiddel bij lange trajecten, bescherm scherpe randen met ringen en vermijd knelpunten en te strakke tie-wraps. Buiten kies je voor UV-bestendige, waterblokkerende kabel en eventueel knaagdierbescherming; binnen ga je voor LSZH. Laat service-slack achter, label beide uiteinden en voorkom drukbelasting door de kabel niet onder zware objecten te klemmen.

Afmonteren: pigtails, patchpanelen en patchkabels

Bij het afmonteren maak je de ruwe glasvezel vast aan pigtails: korte stukjes vezel met al voorgemonteerde connectoren (bijv. LC of SC). Je last de pigtails met een fusielasmachine aan de kabelvezels en legt de lassen weg in cassettes met beschermhulsjes, zodat alles strak en veilig in het patchpaneel ligt. Gebruik radiusgeleiders en trekontlasting in het paneel om knikken te voorkomen en label elke poort duidelijk met vezelnummer en bestemming.

Kies patchkabels die passen bij je paneel en apparatuur, met de juiste polijsting (UPC of APC) en juiste polariteit (A-B) zodat zender en ontvanger kruisen. Reinig en inspecteer altijd vóór je koppelt en sluit stofkapjes direct weer terug na het testen. Zo krijg je een nette, betrouwbare aansluiting die makkelijk te beheren is.

Testen en storingen oplossen: VFL, OTDR en inspectie

Bij glasvezel start je storingszoektocht met inspectie: kijk met een fiber-microscoop naar de eindvlakken en pas de regel inspecteren, reinigen, inspecteren toe, want een stofje of vingerafdruk is vaak de boosdoener. Vervolgens gebruik je een VFL (Visual Fault Locator) die rood licht door de vezel stuurt; lekkend licht wijst op een breuk, knik of verkeerd gemapte verbinding en helpt ook om polariteit te controleren.

Voor een volledig beeld zet je een OTDR in: die stuurt testpulsen en toont events zoals connectoren, lassen, buigingen en breuken met demping en reflectie. Gebruik launch- en receivekabels om de eerste en laatste connector goed te zien en kies de juiste pulsbreedte voor lengte en resolutie. Vergelijk de meting met je linkbudget en documenteer de resultaten, zo los je gericht en snel op.

Veelgestelde vragen over glasvezel.kabel

Wat is het belangrijkste om te weten over glasvezel.kabel?

Glasvezel.kabel transporteert data met licht via totale interne reflectie. Een vezel bestaat uit kern, cladding en mantel. Keuze tussen singlemode of multimode en passende SC/LC-connectoren bepaalt bereik, snelheid, demping en compatibiliteit.

Hoe begin je het beste met glasvezel.kabel?

Start met je toepassing: FTTH, FTTO of backbone. Bereken het linkbudget (afstand, snelheid, demping). Kies binnen- of buitenkabel (tight-buffer, loose-tube, LSZH), selecteer connectoren (LC/SC, APC of UPC, polariteit) en plan buigradius/trekbelasting.

Wat zijn veelgemaakte fouten bij glasvezel.kabel?

Te krappe bochten, te hoge trekbelasting en onvoldoende bescherming. Vervuilde ferrules of verkeerde APC/UPC, singlemode/multimode-mix en foutieve polariteit. Niet testen met VFL/OTDR/microscoop of toekomstbestendigheid (XGS-PON, 10/25/40/100G) negeren veroorzaken storingen.